Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0099

Datum uitspraak2007-07-19
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3821 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schriftelijke berisping en andere functie aangeboden. Onjuist, niet daadwerkelijk afgelegd traject op een reiskostendeclaratie is een strafwaardig plichtsverzuim.


Uitspraak

06/3821 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 18 mei 2006, 05/1058 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kapelle, (hierna: college) Datum uitspraak: 19 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J. van ’t Hoff, verbonden aan de Stichting Rechts-bijstand te Tilburg. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Kragten, verbonden aan het juridisch adviesbureau Kragten & Partner te Hoogeveen, en [naam werknemer], werkzaam bij de gemeente Kapelle. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.1. Appellant, werkzaam bij de gemeente Kapelle als [naam functie], heeft op 1 maart 2005 een reiskostendeclaratie ingediend ter zake van onder meer een dienstreis naar Middelburg v.v., totaal 60 kilometers. Na afloop van de bespreking te Middelburg is appellant echter niet naar Kapelle, doch rechtstreeks naar zijn woonplaats teruggekeerd. 1.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 mei 2005 heeft het college appellant de disciplinaire maatregel van schriftelijke berisping opgelegd almede hem met toepassing van artikel 15:1:10, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden-regeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) een andere functie opgedragen, welke functie gelijk is aan zijn vorige functie, met uitzondering van de taak als vervanger van het afdelingshoofd. Hierbij heeft het college overwogen dat appellant bij zijn reisdeclaratie over februari 2005 een misleidende voorstelling van zaken heeft gegeven, omdat hij het traject Middelburg-Kapelle niet heeft afgelegd, maar wel heeft gedeclareerd. Met betrekking tot het besluit tot het opdragen van een andere betrekking heeft het college overwogen dat dit geen sanctiemaatregel is, maar overeenkomstig artikel 15:1:10, eerste lid, van de CAR/UWO berust op het belang van de dienst, aangezien het noodzakelijk wordt geacht dat appellant niet langer de functie van plaatsvervangend hoofd vervult, temeer omdat hij in die functie ook de declaraties van andere medewerkers zou moeten beoordelen. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 15 juni 2005 ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat hij sinds zijn indiensttreding in 1999 altijd op deze wijze door hem gemaakte dienstreizen, waarbij hij van de voor de dienst bezochte plaats rechtstreeks naar zijn woonplaats [woonplaats] terugkeerde, heeft gedeclareerd en dat, nu hij er nooit op is gewezen dat dit onjuist zou zijn, bij hem het vertrouwen is gewekt dat deze wijze van declareren correct was. Daarom heeft hij ook niet kunnen weten dat zijn declaratie te hoog was. Van plichtsverzuim, laat staan van ernstig plichtsverzuim is geen sprake. Voorts voert appellant aan dat voor het opdragen van een nieuwe functie een wettelijke grondslag ontbreekt, omdat in feite sprake is van een sanctiemaatregel. 4. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan het volgende. 4.1. In het vermelden van een onjuist, niet daadwerkelijk afgelegd traject op een reiskostendeclaratie ziet de Raad evenals de rechtbank een strafwaardig plichtsverzuim. Ook bij een correcte vermelding van de door hem gemaakte dienstreis op het declaratie-formulier had appellant om vergoeding van 60 gereden kilometers kunnen verzoeken, indien hij meende daarop aanspraak te kunnen maken. Door te handelen als appellant heeft gedaan is een juiste controle van de ingediende declaratie niet mogelijk en wordt, gelet op de wijze waarop bij de gemeente Kapelle het gebruik van de eigen auto bij dienstreizen wordt vergoed, teveel vergoeding betaald. Aangenomen moet worden dat appellant voor deze wijze van declareren heeft gekozen teneinde een vergoeding te krijgen van gereden kilometers, die hij, naar hij wist, bij een correcte invulling van de declaratie niet zou ontvangen. 4.2. Appellant heeft gesteld dat uit het aan alle medewerkers gerichte e-mailbericht van 8 november 2004, waarin enkele onduidelijkheden omtrent het indienen van reisdeclaraties worden besproken, niet kan worden opgemaakt dat zijn wijze van declareren onjuist is. Hieromtrent overweegt de Raad dat, wat er ook zij van dit e-mailbericht, uit de inhoud daarvan in elk geval niet kan worden afgeleid dat het toegestaan is om in strijd met de waarheid op het declaratieformulier een reistraject te vermelden dat niet is afgelegd. 4.3. Ook het argument van appellant dat zijn op deze wijze in het verleden ingediende declaraties altijd door zijn toenmalig leidinggevende zijn goedgekeurd kan hem niet baten. Uit de door hem overgelegde verklaring van zijn voormalig leidinggevende blijkt immers wel dat deze instemde met de wijze waarop appellant zijn dienstreizen declareerde, maar niet dat hij zich ervan bewust was dat appellant hierdoor een hogere vergoeding ontving dan hem toekwam. Doordat het werkelijk afgelegde traject niet op de declaratie vermeld werd, kon zulks ook niet eerder aan het licht komen. Afgezien daarvan acht de Raad het in strijd met de waarheid declareren teneinde een vergoeding te ontvangen die bij een juiste declaratie niet zou worden toegekend, op zichzelf al zodanig onjuist dat ook het blijkbaar hierin berusten van een eerdere leidinggevende daarvoor niet als een voldoende rechtvaardiging kan gelden. 4.4. Tenslotte acht de Raad de straf van schriftelijke berisping niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. 5. Zoals door het college ook is aangegeven, is het besluit om aan appellant een andere betrekking op te dragen geen, ook geen verkapte, disciplinaire maatregel, maar berust deze op het in artikel 15:1:10, eerste lid, van de CAR/UWO aangegeven dienstbelang. Nu appellant blijk heeft gegeven van een onjuist declaratiegedrag en de onjuistheid daarvan niet inziet, heeft het college naar het oordeel van de Raad op goede gronden overwogen dat het dienstbelang vorderde dat aan appellant een andere betrekking werd opgedragen, waarin de taak om declaraties van anderen te beoordelen niet was opgenomen. 6. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. 7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2007. (get.) J.C.F. Talman. (get.) M.J.H. van Baalen. HD 04.07